De Waterlandse trekschuit

slide0015_image011

In 2005 ben ik gepromoveerd op mijn onderzoek naar het oudste openbaar vervoer in Waterland. Jarenlang onderzoek doen en vervolgens promoveren was een bijzondere ervaring. Ik ben daarna beland in een uitgebreid circuit van lezingen voor historische en genealogische verenigingen, Rotary en dameskransen, maar heb me inmiddels voorgenomen wat minder snel ‘ja’ te zeggen. Een avond verzorgen, prima, maar ik ben geen toetje meer van de jaarvergadering.

deheomslag

Ik heb een bewerking gemaakt van het eerste hoofdstuk van mijn proefschrift, als eerste indruk:  Een slaafsch en ongezond bedrijf

Enkele reacties op mijn proefschrift wil ik u niet onthouden:

Geschiedenis Magazine nr. 7, oktober 2006

‘Het overzichtelijke en degelijke werk is een onmisbare bijdrage aan onze kennis van een onderschat fenomeen’.

Historische Kring Diemen, 16, 2006, 1

‘Het boek van John Dehé is het resultaat van een promotieonderzoek dat maar liefst zeven jaar in beslag nam. De boeiende neerslag van de geschiedenis van het openbaar vervoer in Waterland maakte mij snel duidelijk wat de medewerker van het gemeentearchief van Amsterdam bedoelde toen ik hem de vraag stelde of hij informatie had over het voormalige trekschuitenvervoer door Diemerbrug. “Weet u waar u aan begint?” was zijn antwoord.’

‘John Dehé is erin geslaagd in een zeer leesbare stijl het openbaar vervoer tussen de steden Amsterdam, Hoorn, Edam, Monnickendam en Purmerend gedetailleerd te beschrijven.’

‘Voor een ieder die meer wil weten over dit oer-Hollandse fenomeen dat in het buitenland grote bewondering afdwong, is dit boek een regelrechte aanrader.’

Holland, Historisch Tijdschrift, 38, 2006, 2

(…) De auteur beperkt zich in zijn studie tot Waterland. Daar gingen in I660 de steden Amsterdam, Hoorn, Edam, Monnickendam en Purmerend een samenwerkingsverband aan om een systeem van trekvaarten en jaagpaden aan te leggen, waardoor een in alle opzichten goede trekschuitendienst “tot gerijff van den reisenden man” kon worden opgezet. In het westen en noorden van de Republiek gebeurde dat in die tijd veel. Maar het samenwerkingsverband in Waterland was uitzonderlijk voor wat betreft de grootschaligheid en de enorme investeringen die het project vergde.

Twee eeuwen lang functioneerde het trekschuitensysteem in Waterland. Zeer gedetailleerd en levendig verhaalt Dehé hoe dit geschiedde. Daarbij richt hij de aandacht eerst op de stedelijke bestuurders en daarna, in het schitterende vierde hoofdstuk, op de schippers.

Het verval van het systeem begon volgens Dehé in het Noorderkwartier al in de 18de eeuw. Die vroege neergang in Waterland vraagt om een verklaring, want in de rest van trekschuitvarend Nederland werd het hoogtepunt van liet trekschuitvervoer aan het begin van de 19de eeuw bereikt. Dehé tracht een verband aan te tonen met de economische neergang van het Noorderkwartier, die hij zwaar aanzet. Maar helemaal duidelijk wordt het de lezer niet. In Barges and Capítalism is ook Jan de Vries van mening dat het economisch verval van het Noorderkwartier zo diep niet was. De Vries houdt het erop dat de schippers onbetrouwbaar waren en sjoemelden bij de opgave van de reizigersaantallen. Dehé is echter van mening dat de schippers geen gelegenheid kregen om op grote schaal te frauderen. Daarvoor was de controle door de stedelijke overheden zijns inziens te strikt. Maar van die strikte controle blijkt in liet vervolg van Dehes betoog nu juist zeer weinig. Mij heeft Dehé dan ook niet helemaal kunnen overtuigen.

De schippers hielden liet nog vol tot halverwege de 19de eeuw. Dan valt tegen de concurrentie van de diligencediensten en de stoomveren niet meer op te trekken. Tegen die tijd schrijft een schipper zijn klacht, die Dehé als titel gebruikt. Van de schamele opbrengsten van het vervoeren van liet enkele pakje en de enkele passagier, moeten de schippers zoveel kosten aftrekken “van een duur gekocht veer”, van liet onderhoud van de schuiten en de paarden, en van de belastingen, “alvoorens eenige belooning te vinden voor hun slaafsch en ongezond bedrijf”, dat het niet meer te doen is (blz. 12).

De opzet van John Dehé was om een boek te schrijven dat zowel aan de eisen van wetenschappelijkheid voldeed als prettig leesbaar was. Daarin is hij wel geslaagd. De charme van het boek ligt echter mijns inziens vooral in liet verhalende karakter. Het boek wemelt van de anekdotes die het verhaal enorm verlevendigen. Ik kreeg bij lezing van dit interessante boek vaak de indruk dat het hart van de schrijver toch vooral lag bij zijn pogen om de wereld van de schippers en hun knechten, van de jagertjes en de staljongens, van de vaartengravers en de stedelijke magistraten, en niet te vergeten van de passagiers, tot leven te wekken. In dat streven is Dehé het meest geslaagd. Het is dan ook zeer terecht dat van de dissertatie een handelseditie is uitgebracht. Een boek dat een brede lezerskring verdient.

Han C. Vrielink

De Postzak, nr. 200, oktober 2005

‘Plaatjes vullen geen gaatjes’ zal men wellicht in academische kring nog steeds verzuchten. Gelukkig voldoet dit proefschrift van John Dehé niet aan dit adagium want men vindt in zijn proefschrift talrijke kaarten, tabellen, grafieken en illustraties die de geschiedenis van de trekschuiten in Waterland en hun opkomst, functioneren en ondergang onderbouwen. Verder is het geheel uiteraard voorzien van een uitgebreid notenapparaat, lijst van geraadpleegde archieven, literatuuropgave en een aantal verklarende Bijlagen.

Ondanks het feit dat dit een proefschrift betreft, is het boek uitermate toegankelijk en leesbaar, zoals we eigenlijk van John Dehé gewend zijn. Voor een boek van deze omvang en diepgang is de prijs alleszins redelijk. Van harte aanbevolen derhalve!